Herinnering
Naam: Johanna Dina (Anneke) Mulder
Geboren: 9 maart 1920
Woonplaats: Arnhem
Evacueert met: echtgenoot Jelle Walda, twee zoons, moeder Johanna Dina (Anna) van Melle en twee Joodse onderduikers echtpaar Meijer
Route: Velp, Nunspeet
‘Een bom vernielde op 17 september 1944 het huis van mijn ouders in Arnhem-Zuid. Gelukkig waren ze op de koffie bij mijn oma in Arnhem-Noord’
Met z’n zevenen evacueerden ze uit Arnhem naar Velp en Nunspeet, vertelt Cees Walda (1954). Zijn ouders Jelle Walda (1916) en Anneke Mulder (1920), hun twee jonge kinderen, oma Anna van Melle en twee Joodse onderduikers.
“Het leek een normale zondagmorgen, 17 september 1944. Mijn ouders waren met de kinderen naar de gereformeerde kerk aan de Rietgrachtstraat in Arnhem-Noord. Na de dienst zaten ze bij oma aan de Couperustraat 17 aan de koffie.”
Zoals vaker gierde het luchtalarm door de stad om de mensen te waarschuwen voor een naderend bombardement. “Het huis van mijn ouders in Arnhem-Zuid werd compleet vernield. En dat nog vóór de evacuatie.”
De zomerkleding die ze droegen en de babyspullen die ze bij zich hadden. Dat was alles wat ze nog bezaten. “Oma nam hen in huis voor zo lang het in Arnhem-Noord nog veilig was.” Toen ook daar iedereen moest evacueren, op 25 september, ging het gezin met oma en twee Joodse onderduikers, het echtpaar Meijer, lopend naar Velp. De ouders van Cees vertelden er vaak over: “Het was een gevaarlijke tocht met de Joodse onderduikers. Zij mochten niet opvallen. Het echtpaar Meijer haalde dus de Jodenster van hun kleding en nam de kinderen van mijn ouders in de wandelwagen mee. Zo waren ze ‘veilig’. Mijn ouders en oma liepen daar enkele meters achter.”
Dammen en schaken
In Velp verbleef het gezelschap enkele dagen. Daarna werd de reis vervolgd naar Nunspeet, ook te voet. Ze gingen naar Anneke’s oudere zus en haar man, . “Ideaal was het niet. Ze waren met in totaal zestien mensen in het huis, inclusief het echtpaar Meijer en twee andere Joodse onderduikers. Het was dus aanpassen. Bovendien leed Toine aan tbc, hij was daardoor erg zwak.”
Desondanks hadden mijn ouders het relatief goed. Het onderkomen was voor evacués best luxe. “Mijn vader vertelde wel dat er werd gedamd en geschaakt om de tijd te verdrijven. Het huis was vol, maar doordat ze familie van elkaar waren was er vooral dankbaarheid.”
Anneke verzorgde de kinderen en hield de sfeer in huis gemoedelijk. Jelle haalde regelmatig bij een boer in de omgeving een emmer melk en eieren. “Hij had een vrijbrief voor tewerkstelling in Duistland, omdat hij maagpatiënt was. Ze probeerden alles wat binnenkwam eerlijk te verdelen, maar dat ging wel eens mis. Dus er waren wel eens spanningen. Niet verwonderlijk als je op elkaars lip zit.”

‘Het Joodse echtpaar Meijer nam de twee kinderen van mijn ouders in de wandelwagen mee. Ze hadden hun Jodenster van hun kleren afgehaald. Mijn ouders liepen er meters achter’

Verwoeste stad
Jelle werkte bij de gemeente Arnhem. Hij was daardoor goed op de hoogte van de situatie. Na de bevrijding moest hij snel terug om te helpen bij de registratie van terugkerende Arnhemmers. “Hij kwam terug in een verwoeste stad. Maar daar zonderde hij zich voor af, omdat hij zo druk was hij met het registreren van evacués. Gelukkig maar, denk ik achteraf.”
Voordat de evacués terug konden keren, werden ze eerst gecontroleerd op besmettelijke ziekten en lichamelijke gesteldheid. “Dat was eerst mondjesmaat, maar later was er geen houden meer aan. Er kwamen al snel steeds meer gevluchte stadsbewoners terug.”
De leefomstandigheden in Arnhem waren heel slecht. Voor zover er nog huizen stonden, waren minimaal de ruiten er uit. Jelle trok de eerste tijd in het huis van oma aan de Couperusstraat. Dat was vlakbij Sacre-Coeur aan de Velperweg, waar hij de terugkerende Arnhemmers registreerde. “Hij moest het huis eerst grondig schoonmaken. De vloeren lagen vol met paardenstront.”
De eerste krakers
Pas veel later keerde ook Anneke terug. Terug naar hun eigen vernielde huis ging natuurlijk niet, dus ze trokken in een huis in vlak in de buurt van de Couperustraat. Ze hadden het al een tijd leeg zien staan. “Mijn moeder zei wel eens dat zij de eerste krakers van Arnhem waren.”
Via de hulpactie ‘Amsterdam Helpt Arnhem’ kregen Jelle en Anneke weer wat meubels. Langzamerhand werd de huisraad verder aangevuld. “Mijn moeder kreeg weer een naaimachine, zodat ze kleren en gordijnen kon naaien. Al vrij snel kon ze zo het gezinsinkomen aanvullen.” Na een aantal maanden kwam er iemand langs die zei: ‘Hé, dat huis is van mij’. Gelukkig mochten ze het vanaf dat moment van hem huren.”
Door het bombardement op hun huis hadden ze alles verloren. “Tastbare herinneringen hadden ze niet meer, zoals familiefoto’s. Ik heb mijn moeder daar meerdere keren over gehoord.”
Toch pakten Jelle en Anneke het leven weer op. Ze werkten hard. “Naast zijn werk als ambtenaar gaf mijn vader ‘s avonds ook nog les in boekhouden. Eerst aan huis later op een avondschool. Er werden nog vier kinderen geboren. Mijn moeder had het dus met zes kinderen ook druk.”
Het echtpaar Meijer, dat op weg naar Velp de kinderen bij zich had, keerde na de oorlog terug naar hun woonplaats Alkmaar. “Contact is er altijd gebleven, vooral met mijn oma en mijn tante Gré.”