Airborne Museum Hartenstein Menu

Bep Dikker

Herinnering

Ik kom terug  »  

Bep Dikker

Naam: Lambertha Johanna (Bep) Dikker
Geboren: 1 juli 1938
Woonplaats: Arnhem
Evacueert met: vader Gerrit Hendrik Dikker, moeder Maria Nuninga, broer Tjakko, zus Hennie, oom en tante en nichtje
Route: Arnhem, Apeldoorn, Lioessens (Friesland)

‘Friesland was mijn thuis. Ik wist niet wat ‘naar huis’ betekende’

Bep Onnekink-Dikker (1938) heeft het goed gehad tijdens haar evacuatie bij een bakkersgezin in het Friese Lioessens. “Bakkerszoon Fokko, onder het meel, tilde me hoog op en liep de tuin door. ‘Hier hoef je niet meer bang te zijn’, zei hij toen ik aankwam na een lange zwerftocht. Hier ben je veilig”. Ze voelde liefde, warmte en veiligheid bij het gezin van Anne Fokkema.

Bakker Anne was bijna zeventig, zijn drie kinderen waren rond de dertig. Die vonden het leuk zo’n kleintje. “Ze vertroetelden me, toedelden de hele dag met me rond. Ik sliep in de bedstee in de woonkamer in onder het gemurmel van de volwassenen.” Bep was er ‘helemaal happy’, leerde breien en ging naar school, tot het te koud werd en er geen brandstof meer was.

In hetzelfde kleine dorp aan de Waddenzee werden haar ouders ingekwartierd bij een ruziemakend stel. “Ze gingen veel wandelen vanwege de onaangename sfeer in huis.” Beps broer Tjakko kwam bij een ouder echtpaar, haar zus Hennie bij een groot gezin. Zij hadden het minder goed getroffen. “Overdag werd Tjakko door het echtpaar op straat gebonjourd. Die hadden er eigenlijk geen zin in. De mensen waar Hennie terechtkwam, hadden tien kinderen en een textielwinkel. Voor haar was er geen aandacht.”

In het begin verstond de zesjarige Bep niemand, maar na twee maanden sprak ze alleen nog maar vloeiend Fries. “Soms gingen we bij mijn ouders op bezoek. Een drama, we verstonden elkaar nauwelijks.”

In de bakkersmand
Het gezin was in Friesland terechtgekomen na veel omzwervingen vanaf de Noordelijke Parallelweg in Arnhem. Hun huis lag aan de spoorlijn met aan de noordkant de Duitsers, aan de zuidkant de Britten. “Van mijn moeder mochten we niet voor de ramen staan. Een buurjongen, die dat toch gedaan had, is doodgeschoten. Daar werd ik bang van.”

Door de achtertuin vluchtte het gezin een paar dagen na het begin van de slag naar een oom en tante en nichtje aan de Lawick van Pabststraat. Ze hadden niets bij zich. “We hadden alleen ons zomerkloffie aan. Mijn vader is later teruggegaan om warme kleren te halen.” Toen het officiële evacuatiebevel kwam zijn de beide gezinnen naar Apeldoorn gegaan. “Mijn zus zei later dat ik tot Terlet gelopen had.” Vanuit Apeldoorn kwamen mensen hen tegemoet. Bep mocht mee op de fiets van een bakker. “Hij deed me in de mand voorop. Daarna ging de klep dicht. Doodsbang was ik dat ik zou stikken.”

‘Hoewel we witte vlaggen bij ons hadden, werden we beschoten. Mijn zusje was hysterisch, doodsbang’

Ansichtkaart van de dorpsstraat in Lioessens. Foto: moarre-ljussens.frl

In Apeldoorn trokken ze in een huis waar niemand woonde. Het huis naast hen werd vernield. “Er kwamen vliegtuigen over die het bombardeerden. Er werd ook geschoten.” Wat indruk op Bep maakte waren de lichamen van geëxecuteerde mannen. Die waren op de straathoeken gelegd als afschrikwekkend voorbeeld voor mannen die weigerden in Duitsland te werken. “Van mijn moeder moesten we daar met een boog omheen lopen.”

Ze hadden weinig te eten. Het verhaal ging dat er in Friesland voedsel genoeg was. In november gingen ze naar het noorden. Op open wagens, boerenkarren misschien. Bep: “Hoewel we witte vlaggen bij ons hadden, werden we beschoten. Mijn zusje Hennie was hysterisch, doodsbang.” Vader Gerrit tilde haar van de wagen en liep stukken naast haar. Onderweg sliepen ze vier of vijf keer bij gastgezinnen. Tijdens de tocht sliepen ze ook een keer in een klooster. “Ik weet niet meer waar. Als kinderen werden we van onze ouders gescheiden. ’s Nachts zette een nonnetje ons op de pot; ik neem aan om de moeders rust te geven.”

Kinderfoto van Bep. Privéfoto

Plassen op de vrachtwagen
Bep wilde na de bevrijding niet meer terug naar Arnhem. “Friesland was mijn thuis. Ik wist niet wat ‘naar huis’ betekende, Arnhem was weggezakt. Ik was meer bezig met het feit dat ik snel zeven zou worden.” Ze schetst de terugtocht: het vlakke land maakte plaats voor bossen en heide. “Als de kinderen moesten plassen deden ze dat op de vrachtwagen in een pot. De po werd overboord leeg gekieperd. Toen ze eenmaal in Arnhem aankwamen riep iemand: ‘De toren is weg!’ Mensen waren helemaal overstuur.”

Haar tante, die vooruitgegaan was, had het meeste puin al weggeruimd en geschrobd. “Alles was geroofd. Ze had verteld: enkel de trapnaaimachine, een zwaar kreng, stond nog bovenaan de trap.” Voor de ramen zat karton. “Ik zag het huis en dacht: dat komt me bekend voor.” Bep’s verjaardag vierden ze op Mariëndaal met een wandeling en een picknick. De Friezen hadden cadeaus meegegeven, onder andere een zelfgemaakte pop.

Bep heeft altijd contact gehouden met de familie Fokkema. “Als twaalfjarige heb ik er nog gelogeerd. En de kinderen van de bakker – Anne, Tjitske en Fokko – kwamen ook bij ons. Die vonden de omgeving niets: al die bomen vonden ze benauwend.”

Op zondag naar de tsjerke
Achteraf denkt Bep: wat moeten mijn ouders een zorgen gehad hebben. Maar zelf? “Ik had genoeg te eten en te drinken, werd met liefde omringd. Als kind denk je niet verder na. Je kunt je hechten aan andere mensen.” Voor haar was de hele evacuatieperiode slechts ‘een episode’. “Ik heb mezelf nooit als vluchteling gezien. Het leven kabbelde in Lioessens gewoon door. Mijn zus had er nare herinneringen aan, maar die was al elf toen we weggingen. Ik was te jong.” Wat ze wel aan haar tijd in Friesland heeft overgehouden: de liefde voor de taal. “Op zondag ga ik naar de tsjerke en mijn kinderen gingen naar skoalle.”

Ik kom terug

Bekijk alle
evacuatie verhalen

Bekijk verhalen