Herinnering
Naam: Burghardus Gerardus (Buit) Burgers
Geboren: 11 april 1928
Woonplaats: Gendt
Evacueert met: vader Johannes Matheus Burgers, moeder Johanna Wilhelmina Derksen, broer Toon, zussen Lena en Anneke
Route: Hulhuizen (Gendt), Velswijk (Zelhem), Stokkum, Fleringen (Tubbergen)
‘Mijn vader vertelde koeltjes over de oorlog, maar sliep daarna slecht’
“Mijn vader kon spannend over de oorlog vertellen”, vertelt Hans Burgers. “Koeltjes. Maar volgens mijn moeder sliep hij daarna slecht. Hij had veel meegemaakt: hun huis op de grens van Haalderen en Gendt lag in de frontlinie, hij heeft verkoolde lichamen begraven en voor een vuurpeloton gestaan.”
Tijdens Operatie Market Garden zag Buit Burgers (1928) parachutisten landen. Het landbouwbedrijf van Buits ouders kwam na de mislukte operatie in de frontlinie te liggen. De omgeving werd voortdurend beschoten en met granaten bestookt. Bombardementen veroorzaakten kraters van 13 meter doorsnee en 8 meter diep. De koeien en paarden die buiten liepen raakten gewond of werden gedood. Buit schreef het allemaal op in het dagboek dat hij bijhield tijdens de oorlog: “Het fornuis wordt gestookt met hout of kolen. Wanneer er dan rook uit de schoorsteen komt, kun je wachten op een aanval vanuit de lucht.” De Duitsers groeven loopgraven rond het huis, later namen ze de bovenverdieping in als uitkijkpost.
Vertrek
Nadat er vlak bij hun huis werd gebombardeerd, moest het gezin van Buit vertrekken. Ze gingen de dijk over en door de uiterwaarden. Samen met andere families reisden ze in groepjes, met een witte vlag voorop door niemandsland. Tijdens hun tocht werden ze beschoten vanuit de Ooijpolder: twee mensen kwamen om en twee raakten zwaargewond. Het dagboek meldt: “We leggen de zwaargewonde Hannes B op de ladder. Het laken erover en met z’n drieën dragen we hem. We laten een bloedspoor achter want de wond aan het been bloedt hevig”.
Hannes overleed de volgende ochtend. Voor zijn eveneens gewonde vrouw was een arts nodig. Buit liep dwars door de gevechten naar Bemmel, naar een Rode Kruispost om medische hulp voor haar te zoeken. Zoon Hans: “Met gevaar voor eigen leven. Als je dat leest: echt niet normaal”.
Toen Buit met mede-evacué Kees ging kijken of er nog koeien te melken waren, viel een granaat dicht bij hen. Ze hielden zich dood, maar Duitse militairen schoten alsnog op hen. Vervolgens probeerden zich over te geven door de handen omhoog te steken en te schreeuwen dat ze Nederlands waren. Buit en Kees werden meegenomen en verhoord.


Laatste uur geslagen
Buit schrijft: “De officier vraagt waar de Tommies zijn. Dan staat hij op en dreigt ons met zijn pistool dat hij ons dood zal schieten als we de waarheid niet zeggen. We moeten tegen de muur gaan staan. Dan vraagt hij of we een blinddoek willen. We zeggen nee. Dan horen wij dat de geweren ontgrendeld worden. Wij staan met de ogen dicht en denken dat ons laatste uur heeft geslagen. Maar dan staat deze officier voor mij. Hij drukt mij het pistool op de borst en vraagt: ben je spion, ja of nee. Ik zeg: nee”.
De mannen worden weer vrijgelaten en worden opgedragen met hun gezinnen te vertrekken naar Pannerden. Vervolgens gaan ze met een grote groep naar Hulhuizen. Buit: “Iedere dag gaan wij, mannen, op pad. Zoeken in lege huizen naar wat eetbaars. Soms kom je in een huis waar het eten nog op het fornuis staat. Aardappelen, groente en vlees.” Eind oktober trekken ze weer verder. Via Didam, waar ze met 100 man op een zaal sliepen, naar Doetinchem.
IJzig koud
In Doetinchem hoorden ze dat de Duitsers mannen wilden oppakken om in Duitsland te werken. Het gezin besluit daarop door te lopen. Toen ze in het donker uitgeput langs de kant van de weg zaten, nodigden boeren hen uit. “Wij, vader, moeder, Anna, Toon, Lena en ik, komen bij de familie Wissink.” Een oude moeder met twee zonen en twee dochters, in Velswijk. “Wij willen verdergaan, maar de mensen waar we zijn zeggen dat we wel mogen blijven. Veel te eten is er niet. In de winter is het ijzig koud. Men heeft geen kolen en geen hout, dus wordt de kachel gestookt met stro.” Hier kunnen ze even blijven, maar daarna gaan ze weer door naar Stokkum en naar Fleringen. Daar vinden ze uiteindelijk vast onderdak in een varkensschuur: “Wij werken mee op de boerderij. Koeien melken, mee dorsen en later op het land werken. Hout kappen voor de kachel. Ook ga ik mee naar Vriezenveen turf steken.”
Mijnenveld
Op 14 juni 1945 werd Buit teruggebracht naar de Betuwe. Het huis was weg. Alle fruitbomen waren kapotgeschoten of afgezaagd om het schootsveld vrij te maken. Met materiaal van andere verwoeste huizen repareerde hij een schuur. Buit beschrijft zijn terugkomst: “Dit is nu ons onderkomen. 6 bij 4 meter voor 7 personen. Wij wonen nu in een mijnenveld. Wel 300 stuks boobytraps, S-mijnen en tankmijnen. Nadat de mijnen opgeruimd zijn, gaan wij de resten van de bomen opruimen en nieuwe bomen planten. Kleding, schoenen enzovoort krijgen we van het Rode Kruis. Van de overheid krijgen wij enkele koeien. Er wordt een schuur gebouwd van strobalen. Ook wordt er een noodwoning gebouwd waar wij weer met z’n allen in kunnen wonen en slapen. Bij het opruimen vinden wij nog een gesneuvelde Engelse soldaat.”