Herinnering
Naam: Gerharda Maria (Gerda) van ’t Westeinde van Oosterwijk
Geboren: 4 november 1934
Woonplaats: Heveadorp
Evacueert met: vader Christiaan van Oosterwijk, moeder Wilhelmina Gal, twee broers, twee zussen, oom en tante en nichtje, grootvader Gerhardus Theodorus Gal
Route: Bennekom, Overberg, Leersum, Doorn, Nieuwersluis, Wierden
‘Dan kwam er weer een paard-en-wagen en moesten we door’
Honderden kilometers heeft het gezin Van Oosterwijk afgelegd tijdens de evacuatieperiode. Gerda (1934) bovenop een paard-en-wagen van opvangadres naar opvangadres, haar vader en moeder er lopend naast met de fiets aan de hand. “Mijn vader fietste bovendien wekelijks 95 kilometer om bonkaarten voor voedsel te halen,” vertelt Gerda.
Op 17 september 1944 was een van Gerda’s broers jarig. Hij mocht kiezen wat hij wilde eten. “Het werd konijn, maar dat stond gebraden en wel uren op tafel, omdat we buiten naar de luchtlandingen stonden te kijken.” De dag erna kreeg ze chocolade van Britse militairen, haar vader sigaretten. “We dachten dat we bevrijd waren, maar de volgende dag rukten de Duitsers op. Een oom en tante met een nichtje en opa uit Oosterbeek kwamen bij ons in Heveadorp schuilen. We moesten binnenblijven. We sliepen in de kelder, want er werd iedere nacht geschoten.”
De bof
Toen kwam het bevel dat er geëvacueerd moest worden. “We vertrokken met ons gezin – mijn ouders, twee broers, twee zussen en ik – en met vier andere familieleden op twee fietsen en een kleine damesfiets. De fietstassen vol. Mijn jongere broertje en ik hadden de bof.” Lopend gingen ze naar Bennekom. Ze overnachtten in een school. “De andere dag kwam er een paard-en-wagen waarop we naar Overberg werden gebracht. Mijn ouders en oudere zus liepen ernaast met de fiets.” Ze kwamen terecht in een kippenschuur. “De kippen liepen tussen ons door. Mijn vader sloeg met een stok op het stro om de muizen eruit te jagen.”

’Wat hebben vader en moeke veel gedaan om hun kinderen te beschermen. Al die kilometers die zij gefietst hebben’

Groen glazuur
Na twee nachten kwam er opnieuw een paard-en-wagen. Reisdoel was hotel-restaurant Zeldenrust in Leersum. “De eigenaar diende het eten op in de eetzaal. We waren de enige evacués. Toen de gastvrouw een baby kreeg, moesten we weg, naar Doorn. En wéér kwam er een paard-en-wagen.” Op 4 november was Gerda jarig. “Niemand die eraan dacht. Iedereen was druk. Tot mijn zus riep: Gerda is jarig!” Toen ze aankwamen, kocht haar moeder gebakjes. “Met groen glazuur.”
Later ging de reis naar Abcoude, weer met paard-en-wagen. “Mijn ouders kwamen bij een familie terecht, mijn oudste broer en zus bij een ander gezin. Zuster Plat van het Leger des Heils nam mij mee. Ze mochten van een rijke man in zijn villa Vijverhof in Nieuwersluis geëvacueerde kinderen opvangen.” Gerda vertelt over een schitterende eetzaal met een dansvloer en verschillende kleuren tegels. In een voorraadkamer stonden bakken met erwten en rogge, maar daar zaten zwarte wormpjes in. “Dus kreeg je pap met zwarte puntjes. We aten met veertien kinderen in de keuken.” In december kwamen haar oudste broer en zus daar ook wonen.
Rauwe uien
Gerda’s ouders hadden weinig te eten; hun gastheer at rauwe uien. “Mijn vader ging wekelijks op de fiets naar Doorn. Daar stonden we ingeschreven en kregen we bonkaarten voor voedsel. En hij maakte voedseltochten naar Noord-Holland. Hem zagen we alleen in het weekend, mijn moeder elke dag.”
Vanwege het voedseltekort besloten Gerda’s ouders naar Wierden in Overijssel te gaan. Daar kwam haar vader vandaan. “We gingen op de fiets: mijn zusje van twaalf op de kleine damesfiets, mijn broer en ik achterop met de benen in de fietstas. Een tocht van honderdveertig kilometer. Mijn andere zus en broer bleven achter bij het Leger des Heils. Bij Holten reden ze langs het spoor toen er een trein werd beschoten. Mijn vader zei: ‘Liggen!’ De kogels vlogen ons om de oren.” In Wierden haalde een bekende hen op met paard-en-wagen. Toen bleek dat Gerda schurft had. “We moesten in een soort ontluizingsfabriek: bloot in warme stoom staan.”
Met de vrachtauto
Na de bevrijding ging haar vader eerst alleen naar Heveadorp. “Hij bleef twee weken weg. Het huis was kapot, voor de ramen zat triplex, vertelde hij. In ons huis hadden paarden gestaan. Hij moest poep scheppen. Alle weckflessen waren kapot.” De terugkeer van het gezin ging nu eens niet met paard-en-wagen; Gerda’s vader had een vrachtauto geregeld. Maar die stopte bovenaan de Westerbouwing. “De weg lag vol munitie.”
In Heveadorp zetten ze alles wat niet van hen was buiten. “Een mooi servies buiten bijvoorbeeld; dat bleek van een pasgetrouwd stel. Zelf vonden we onze trapnaaimachine bij buren achter.”
Terugblikkend zegt Gerda: “Er zijn akelige dingen gebeurd, maar ik heb ze nooit als heel pijnlijk ervaren. Heb ze ook niet weggestopt. Maar wat hebben vader en moeke veel gedaan om ons te beschermen. De kilometers die zij gefietst hebben…”
