Herinnering
Naam: Hendrik van der Gronden
Geboren: 22 juni 1936
Woonplaats: Oosterbeek
Evacueert met: Vader, moeder, zeven broertjes en zusjes
Route: Betuwe, Someren 96 km
‘Een goede Duitse officier hielp het gezin veilig naar de overkant van de Rijn’
Pas op latere leeftijd, vlak voor hij stierf, vertelde Hendrik van der Gronden (1936) over zijn oorlogsherinneringen. “De kwajongensverhalen, terugkomen in een verwoest Oosterbeek. Niet zijn gevoelens, nee. Meer de wat kleine ervaringen”, vertelt zijn zoon Roland (1966).
September 1944, Hendrik was acht jaar oud en kwam uit een boerengezin met zeven kinderen. Na de oorlog uitgegroeid tot een gezin van twaalf. Ze woonden op de Oorsprong. “Al snel na de luchtlandingen kwam de boerderij in de vuurlinie te liggen. ‘Toen de lucht zwart had gezien van alle vliegtuigen’, zei mijn vader dan altijd.”
Een Duitse Wehrmacht-officier had de boerderij leeggehaald. Hij hielp het gezin veilig naar de overkant van de Rijn. Daar zou het veilig zijn, want vanuit Oosterbeek werd er geschoten. “Volgens mijn vader had je goede en slechte Duitsers. Dit was een goede.” En zo vertrok het gezin, nog voor het evacuatiebevel van de Duitsers. Maanden van schuilen in boerderijen in de Betuwe volgden.
Want ook in de Betuwe bleek het niet veilig te zijn: “Een jonge jongen was op zoek naar zijn moeder, van achter de boerderij. Hier is hij doodgeschoten door een scherpschutter. Mijn vader heeft dat gezien. Ik denk dat dit verschrikkelijk moet zijn geweest, maar hier sprak hij nooit over.”
‘Mijn vader heeft nooit verteld hoe ze leefden in een omgebouwde kippenschuur’
Terug naar Oosterbeek
Vanuit de Betuwe trok het gezin te voet verder naar Someren. Ze kwamen terecht in een kippenschuur die omgebouwd was als tijdelijk onderkomen. Maar hoe ze daar leefden? Roland weet het niet. “Mijn vader vertelde er nooit over.” Pas maanden later kwam de bevrijding en konden ze terug naar Oosterbeek.
“Mijn opa en vader zijn door de burgemeester van Oosterbeek teruggehaald”. Oosterbeek was in puin, net zoals de gebieden eromheen. “De boerderij was volledig afgebrand. Alleen een gemetseld muurtje stond er nog. Daar had de waterpomp op gestaan, waar mijn vader zich altijd waste. Dat was het enige waaraan je kon herkennen dat er ooit een woning had gestaan. Het staat er vandaag nog steeds.”
Roland’s vader ging nog wel eens terug om te zoeken naar spullen. “Voor de oorlog hadden ze jachtgeweren verstopt, maar die hebben ze nooit meer teruggevonden.” Vaak vond hij nog munitie op de plek waar de boerderij had gestaan, waar zo zwaar was gevochten. “Hij vertelde dat ze de munitie op een dag in een pot hadden gestopt en in de fik staken. Die ontplofte natuurlijk! Als jongen heb je daar geen weet van, maar als volwassene weet je hoe levensgevaarlijk dat is.”
Gesneuvelde Engelsen herbegraven
De tijd van wederopbouw brak aan. Iedereen zette zijn schouders eronder en hielp elkaar. Het gezin kreeg een tijdelijke woning naast het restaurant de Oude Herbergh. De twee oudere broers van Hendrik moesten helpen bij het opgraven en herbegraven van gesneuvelde Britten. “Dat vond mijn vader zo ’cru’, zoals hij dan zei. ‘Zulke jonge jongens en dan zulk werk.’ Hij vond dat ongelooflijk. Hij vond het ook oneerlijk dat zijn broers, die nog vóór de slag tewerk waren gesteld, direct na de oorlog ook meteen moesten. Zelf was mijn vader nog te jong.”
Na hun verblijf naast de Oude Herbergh verhuisde het gezin naar een boerderij vlak bij park Hartenstein. “De boerderij is nog steeds in de familie, mijn tante woont er nu.”
De jaren na de oorlog ging Hendrik niet meer naar school. Hij werd boerenknecht. “Voor hem voelde het alsof hij nooit de kans heeft gehad te leren”, vertelt zijn zoon. “Tegen ons zei hij altijd: ‘Jullie mogen alles doen, maar maak je school af.’ Iets wat hij denk ik over heeft gehouden aan zijn eigen ervaring en noodgedwongen werken na de oorlog. Dit is mij altijd bijgebleven.”
Moestuin bij de Oude Kerk
Bijzonder vind Roland het dat de moestuin die zijn opa bij de Oude Kerk onderhield, er nog steeds is. “Er is daar hevig gevochten. Mijn vader vertelde altijd dat wij dankbaar moesten zijn voor de Engelsen, dat is er met de paplepel ingegoten. De tuin, die mijn vader zo goed kende, werd na de oorlog hersteld. En vandaag de dag houdt mijn jongere broer met veel zorg de tuin in stand.”