Herinnering
Naam: Johannes Theodorus (Jan) Kramer
Geboren: 21 april 1930
Woonplaats: Arnhem
Evacueert met: vader Henricus Reginus Vincentius Kramer, moeder Dina Maria te Duits en vier jongere broertjes en zusjes
Route: Arnhem, Apeldoorn, Netterden
‘Ik ben in een keer volwassen geworden’
Jan Kramer (1930) was veertien jaar toen op 17 september de eerste geallieerde vliegtuigen over Arnhem vlogen. Al de volgende dag moest hij met zijn ouders en vier broertjes en zusjes het huis aan de Calunastraat verlaten. Via Apeldoorn kwamen ze terecht in Netterden. Opnieuw lag het gezin in vuurlinie, nu voor de bevrijding. Hij is nooit meer kind gebleven.
Het was voor een gezin met vijf kinderen niet eenvoudig om een plek te vinden. Ze vonden onderdak in Apeldoorn bij oudtante Sophia Hendricks aan de Arnhemsestraatweg. Jan: ”Voor registratie meldden we ons op een bureau in een kerk. En daar vonden we nota bene een schoen terug, die mijn moeder onderweg was verloren. Heel fijn, want we hadden niks behalve wat we aan hadden.”
Fiets op tuinslangbanden
Bij de klein behuisde familie in Apeldoorn kon het grote gezin niet blijven. Onderwijl werd zijn vader tijdens een razzia opgepakt en tewerkgesteld bij Zevenaar, waar hij tankgrachten moest graven langs de Rijn. Met een geleende fiets op banden van een tuinslag ging Jan hem vanuit Apeldoorn zoeken en wonder boven wonder vond hij hem. “Ik rij Zevenaar binnen en zie hem zo komen aanlopen. Hij stuurde mij meteen terug, met de boodschap dat wij de volgende dag konden intrekken bij familie in Netterden.”
Een oom van Jan zou met een paardenkar bij Doesburg staan om hen op te halen. “Dat was aan de andere kant van de Oude IJssel, maar die durfde hij niet over te steken,” herinnert Jan zich. Dus ging het gezin de volgende ochtend in alle vroegte te voet van Apeldoorn naar Doesburg. Bij de Oude IJssel werden ze tegengehouden door Duitse militairen. “Hoe ik gesoebat heb weet ik niet meer, maar uiteindelijk lieten ze ons door. We liepen hard naar de overkant en daar stond mijn oom,” vertelt Kramer. De oom bracht hen naar zijn grootmoeder Gesina Verstege.

‘Ik moest elke dag een kip slachten. Mijn broertje vond het mooi als ik die nog even liet doorlopen nadat de kop eraf was.’

Elke dag een kip slachten
Bij grootmoeder Gesina aan de Jonkerstraat in Netterden was het leven veel beter. Had het gezin tot dan honger en kou geleden, op de boerderij was voldoende voedsel. Er waren koeien, varkens en kippen. Jan werd verantwoordelijk voor de veestapel. Melken, voeren, mesten. “Ik moest elke dag een kip slachten. Mijn broertje vond het mooi als ik die nog even liet doorlopen nadat de kop eraf was.” Moeder deed het huishouden. Zijn oudste broertje had astma en hoefde niet te helpen. De overige kinderen waren nog te jong. Na enkele maanden voegde ook vader zich weer bij het gezin.
Op de boerderij was het wel altijd oppassen geblazen, want er waren ook Duitse militairen ingekwartierd. Die hadden een smederij waar kanonnen werden gerepareerd. “Op een dag was er een kijker van een kanon weg en de soldaten dachten dat ik hem had. Ik moest mee. De smederij lag vol met Duitse parachutisten, half beschonken. Ik moest tegen de muur staan, handen omhoog. Ik voelde me helemaal niet veilig. Totdat ze die kijker buiten terugvonden. Ik verdenk nog steeds die rotjongens uit de buurt ervan dat ze mij een poets wilden bakken. Je bleef een stadse jongen, een buitenbeentje.”
Raapolie
In oktober was het Duitse Emmerich, vlak over de grens bij Netterden, gebombardeerd. “Dat was voor de bewoners van Netterden de aanleiding om op strooptocht te gaan.” Vooral het gebrek aan spijsolie voor de keuken was nijpend. Daarom ging Jan met melkbussen naar de kapotgeschoten Unileverfabriek in Emmerich om raapolie uit de kelder te halen. Die werd in melkbussen omhoog getakeld. “Mijn moeder maakte er hele vieze pannenkoeken van.”
Had het gezin in september in Arnhem al in de vuurlinie gelegen, bij de bevrijding van Netterden eind maart ging het niet anders. Tijdens hevige beschietingen moesten de bewoners een week lang dekking zoeken in de kelder. Het achterhuis van de boerderij brandde af. Maar uiteindelijk kwamen de Canadezen. “Ik kreeg een handvol sigaretten, maar ik had nog nooit gerookt. Mijn vader was er wél blij mee.”
Vrijwilligerswerk
In juni kon het gezin weer terug naar Arnhem. Maar het ouderlijk huis aan de Calunastraat bleek al in de septemberdagen van 1944 verwoest te zijn. Het gezin vond onderdak in het logegebouw van de vrijmetselaars aan de Noordelijke Parallelweg 1. Jan vulde de tijd met vrijwilligerswerk, onder meer in een depot bij het Sint Elisabeths Gasthuis. Daar werd voedsel uitgereikt, dat Scandinavische landen hadden gedoneerd.
In september kon hij weer naar school, maar kind is hij naar eigen zeggen nooit meer geworden. “Achteraf was het een geweldige beleving. Maar je ziet het gelazer nu weer. Als ik nu die Oekraïners zie, dat heb ik allemaal meegemaakt. De vlucht, geen eten of drinken. Granaatvuur. Ik wil nooit meer oorlog.”
