Herinnering
Naam: Johannes Bernardus (Joop) Onnekink
Geboren: 2 september 1936
Woonplaats: Oosterbeek
Evacueert met: moeder Akke Bertha Johanna Grosman, drie zusjes, grootvader Adolph Hendrik Grosman en grootmoeder Jacoba van Doorne
Route: Oosterbeek-Laag, school Otterlo, boerderij De Valk, familie Delft, Haarlem, Amsterdam, Grootebroek, Lemmer, Heerenveen, Groningen, Scheemda
‘Ik was nooit angstig, mijn moeder bleef rustig’
Joop Onnekink (1936) maakte veel mee tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij zat met zijn gezin en grootouders als gijzelaars vast in Kamp Vught, maakte de Slag om Arnhem mee in Oosterbeek en moesten evacueren. Nooit was Joop bang, maar op zijn vijfenvijftigste stortte hij in.
De vader van Joop, Johannes, was agent bij de politie en zat bij de verzetsgroep Oranjewacht. Hij ontliep een arrestatie en kwam na veel omzwervingen in Engeland terecht. Duitse officieren kwamen Johannes thuis opzoeken en vroegen zijn vrouw Akke of hij thuis was. Joop: “Mijn moeder antwoordde niet, heel moedig. Ze bleven twee dagen in een fauteuil wachten. Toen hebben ze ons allemaal naar Kamp Vught gebracht. Als kind was dat naar, spelen achter prikkeldraad. Ik zag daar vreselijke dingen.”
Vier maanden lang werden Joop en zijn familie vastgehouden in Kamp Vught. Na hun vrijlating gingen ze bij Joop’s grootouders wonen aan de Parallelweg in Oosterbeek-Hoog. De ouderlijke woning, het Gouverneurshuisje in Park Zypendaal, was door Wehrmacht-officieren ingenomen.
Op 17 september 1944 waren ze naar de kerk geweest en zaten ze in de tuin toen ze in de richting van Wolfheze honderden gekleurde stippen zagen. Het waren parachutes en daarboven grote zwermen vliegtuigen. Van de overkant van de spoorlijn schoten Duitse militairen op huizen. Er vloog een kogel dwars door hun huis. Buurjongen Kees werd doodgeschoten toen hij in de erker naar de luchtlandingen stond te kijken.

‘We mochten één keer de kamer af voor een kopje thee. We voelden ons zwervers.’

Hempie
Ze vluchtten naar Oosterbeek-Laag. “Ik had een korte broek en een hempie aan, had het zakmes bij me, mijn verjaardagscadeau.” Ze sliepen bij familie, in de woonkamer op de grond.
De volgende dag gingen ze op zoek naar een huis met een kelder. Ze liepen langs brandende huizen en zagen doden langs de weg. Op de hoek van de Weverstraat-Dam zag Joop drie gesneuvelde Britse militairen met een gaatje midden op hun helm. Er sijpelde bloed uit.
Ze kwamen in een huis aan de Weverstraat terecht en sleepten matrassen naar de kelder. Zes dagen en nachten bleven ze daar en aten uit weckpotten. “De smaak van koude erwten, bonen en kapucijners is me altijd bijgebleven.”
Toen de Duitse militairen schreeuwden: ‘Jeder werd herausgefordert!’, vertrokken ze. Het dorp was een ravage. “Het kerkje was zwaar gehavend. Huizen, auto’s en tanks brandden nog of waren uitgebrand. We moesten over afgerukte boomtakken, puin, rondslingerende wapens en granaten stappen en om granaattrechters heenlopen. Overal zwaar verminkte lichamen van dode militairen, Britse en Duitse.”
Ze liepen het dorp uit. Joop zag een dode man liggen, op zijn rug, in een driedelig pak, met een gouden horlogeketting op zijn buik. Zijn armen en benen lagen verderop. Vlak na de spoorbrug zag hij in het weiland dode koeien, op hun rug en met opgezwollen buiken.
Schelpjes
“Het schijnt dat we op een boerenkar naar Otterlo zijn gebracht”, vertelt Joop. “Naar een schooltje. Ik speelde daar met schelpjes. Daarna gingen we door naar De Valk, bij een gastvrije boer. Omdat we met z’n zevenen waren, sliepen we in de paardenstal. Ik mocht daar karnen en de kippen voeren.”
Omdat het koud zou worden, moesten ze van de evacuatiedienst weg. “We reisden drie dagen:
met paard en wagen, in de laadbak van een vrachtwagen, met een binnenvaartschip en een verhuiswagen. Mijn moeder wilde naar familie in Delft. Onderweg werden we opgevangen in een villa in Zeist. Het waren chique mensen, waar we één keer de kamer af mochten voor een kopje thee. We voelden ons zwervers.”
In Delft kwamen zijn moeder en twee jongste zusjes bij een nicht. Joop met zijn oudste zusje bij een neef, aan de overkant van de straat. “De gastgezinnen deden hun best. We kregen ’s morgens drie dunne boterhammen met neppindakaas. Met mijn neefjes deed ik een wedstrijd wie daar het langst over deed.”


Dierenasiel
De overheid wilde vanwege het voedseltekort evacués op het platteland onderbrengen. De familie Onnekink voer eerst met een binnenvaartschip naar Haarlem. ‘Voedselvoorziening’ stond erop. Na één nacht gingen ze door naar Amsterdam, waar ze in een dierenasiel sliepen. Vandaar ging het door naar mensen in Grootebroek. Joop: “Daar moesten we op een ton poepen. Dat plonsde!”
Zijn moeder schreef haar zus Wilhelmina in Groningen. Konden ze misschien naar haar toe? Het kon, en zo staken ze ‘s nachts met het passagiersschip de Jan Nieveen het IJsselmeer over. “We kwamen in een klooster in Lemmer, daar werden ouders van kinderen gescheiden. Mijn zusje werd steeds zieker. Difterie, stelden ze vast in het ziekenhuis in Heerenveen. Ze moest in quarantaine. Wíj gingen door, pas vier maanden later kwam ze bij ons terug. Omdat de flat van tante Wilhelmina te klein was, zijn we verkast naar een zus van mijn grootvader, Anke Grosman, in Scheemda: zij woonde alleen met haar dochter Henderika.”
Gesmokkeld
Eind april 1945 kwam Joops vader Johannes, die lid was geworden van de Koninklijke Nederlandse Brigade ‘Prinses Irene’, hen ophalen. “Hij wist via het verzet waar wij zaten. Je mocht nog niet terug naar Arnhem, maar bij alle controleposten lieten ze hem met zijn uniform en de bijrijder van de Binnenlandse Strijdkrachten door. Wij zaten achterin een Van Nellebestelbus en moesten stil zijn. Zo zijn we de stad in gesmokkeld.”
In hun huis zaten Canadese officieren die er een zootje van hadden gemaakt. “Ze hadden twee dagen nodig om op te ruimen.” Tot die tijd sliep Joop bij de brandweercommandant in Schaarsbergen. Maar het duurde nog twee jaar voordat het gezin eindelijk naar huis kon.
Terugkijkend op de oorlog zegt Joop: “Nooit was ik angstig, mijn moeder bleef rustig.” Na de oorlog ging alles goed, maar op zijn vijfenvijftigste stortte hij in. “Ik was logistiek manager bij Philips en werd boventallig verklaard. Onverwerkte trauma’s van de oorlog kwamen boven. Als ik beelden zie van kinderen in een oorlogssituatie, denk ik: over veertig, vijftig jaar zijn die ook aan de beurt.”