Herinnering
Naam: Leo Feijten
Geboren: 20 augustus 1939
Woonplaats: Arnhem
Evacueert met: vader Cornelis Daniël Feijten, moeder Maria Cornelia Vermeer, broer Rob, buurman Johannes Franciscus Verhoeven en zijn vrouw Adriaantje Johanna Feleus en buurman Hermanus Herbst
Route: De Steeg, Eerbeek, Ermelo, Barneveld, Voorthuizen, Hell, Putten
‘Het gastgezin had spek en worst, wij vieze pap uit de gaarkeuken’
Leo Feijten (1939) reconstrueerde de vlucht van het gezin vanuit Arnhem. Hij gebruikte daarvoor de ‘Letter from Hell’ van zijn vader Cornelis. “Mijn vader zorgde als lid van de Luchtbescherming voor vervoer van hulpbehoevenden en zieken.” Angstige momenten, honger en kou trokken een wissel op zijn gezondheid. “Ik heb vaker in het ziekenhuis gelegen dan prins Bernhard.”
Als kind vond Leo de oorlog spannend, soms zelfs leuk. Hij vroeg ook wel eens aan zijn ouders: ‘Wanneer gaan we weer verder vluchten?’ Met zijn broer Rob (1938) sprak hij wel eens over de oorlog en de evacuatie, maar met zijn ouders niet zo veel: “Mijn ouders wilden niet om-, maar vooruitkijken. Wel was mijn vader medeoprichter van het Airborne Comité.”
Leo’s vader Cornelis wilde niet evacueren, maar koos eieren voor zijn geld toen duidelijk werd dat achterblijvers als verzetsmensen werden beschouwd. Cornelis laadde kindermatrasjes, een eenpersoonsmatras voor de ouders, dekens, proviand, schoppen en bijlen op een karretje. De verzameling witte en bonte muizen werd losgelaten in huis. “Mijn knuffelhondje ging niet mee, ik kon het niet vinden.”
Met de buurfamilies Herbst en Verhoeven vertrokken ze vanaf de Vondellaan in Arnhem. Ze gingen naar De Steeg, naar pension Vredelust aan de Middachterallee. “Een terrein met een grasveld en een oprijlaan. “Er was ook een zandbak waarin ik in speelde en een grote kikker zag.” Ze sliepen met andere evacués op zolder. Er reed veel oorlogsverkeer dat gebombardeerd en beschoten werd.
De dag erna kwamen er Duitse tanks en pantserwagens aanrijden. De Duitsers sprongen uit de legerwagens, een tank richtte op het raam, alsof hij ging schieten. Leo: “De mensen binnen schreeuwden van angst. Een Duitser gaf de kinderen een geweer en zei: ‘Pang, du bist tot’. En viel achterover. Wij raakten in paniek. Een grotere jongen zei: geeft niet, soldaten mag je doodschieten.”
Na twaalf dagen trokken ze door naar Eerbeek. Hier sliepen ze op de sorteerzaal van de Vereenigde Papierfabrieken. In de kou want de ruiten waren kapot door een bombardement. Andere evacués om hem heen zaten tot laat in de nacht te praten en te lachen. “Ik kreeg de indruk dat oorlog leuk was.”

‘Mijn vriendje Frits speelde na de oorlog met een flesje dat ontplofte. De politie moest stukjes van Fritsje uit de bomen plukken.’

Hand zat klem
Op 11 oktober moesten ze weer verder. Ze trokken met hun karretje en paard en wagen de Veluwe over, naar Barneveld. Samen met anderen. “De koetsier zong: ‘Ik heb mijn wagen volgeladen…’ Tussen Eerbeek en Hoenderloo kwam mijn hand tussen het karrewiel en een beugel. De stoet stopte, mensen werden boos.”
Na twee nachten in Barneveld gingen ze door naar Voorthuizen, waar het evacuatiebureau opvang regelde op de boerderij van de familie Van Norden. “Vriendelijke mensen, op zondag mochten we in de voorkamer zitten.” De jongens hielpen de boer de koeien binnenhalen. “Eén koe was tam, daar mochten we op rijden.” Op 8 november trokken ze in bij de familie Van den Hoorn in Hell, bij Putten. Hier sliepen ze eerst in de hooiberg, later boven de koeien in de stal.
Riezemieten
Het laatste evacuatieadres was bij de bezembinderij van Gerrit van Vulpen en zijn vrouw Evertje van de Langemheen aan de Stationsstraat in Putten. Op het terrein lagen takkenbossen: riezemieten, waar geestelijk gehandicapten boenders van maakten. “De familie was niet hartelijk en ging tekeer over het eten. Mijn moeder maande ons te zwijgen: we moesten dankbaar zijn.”
De gastfamilie had vlees, spek en worsten in de bijkeuken hangen. De varkens kregen aardappels. De evacuées hadden alleen de vieze pap uit de gaarkeuken. Het gezin Feijten had vaak honger. De kinderen waren ondervoed en hadden opgezwollen buikjes. Omdat het koud was, bleven ze vaak overdag met kleren aan in bed.
Rob was een keer uitgenodigd om zuurkool met spek te eten bij een boer. Hij vertelde er in geuren en kleuren over. “Op een zondag ging ik die aardige boer zoeken. Na lang lopen vond ik die boerderij. Ik stelde voor dat ik bleef eten. De boerin lachte, en even later zat ik als een kleine vorst aan het lekkerste diner dat ik ooit heb gehad. Zuurkool! Met spek!” Toen Leo thuiskwam, moest hij voor straf zonder eten naar bed.
Putten werd veel beschoten en gebombardeerd. “Na de bevrijding zag ik met mijn broer in de dorpskern dode Duitsers liggen, de jas over het hoofd. Natuurlijk keken we eronder.”


Orgel in de tuin
Bij terugkomst in Arnhem wapperden de gordijnen uit de ramen. Het orgel stond in de tuin. Er was een granaat door het dak gegaan. In de straten stonden wrakken van jeeps en overal lagen onontplofte granaten, handgranaten en patroonbanden voor mitrailleurs.
In het puin vonden Leo en Rob met hun vrienden Fritsje en Johnny flesjes met gekleurde vloeistoffen. Ze gingen winkeltje spelen. Toen Johnny, Rob en Leo naar huis moesten, bleef Fritsje achter. Hij maakte een flesje open en het ontplofte met grote kracht. “Mijn ouders namen ons mee naar de plek des onheils. De politie moest stukjes van Fritsje uit de bomen plukken. Moeder wilde ons zo tonen, hoe voorzichtig je met gevonden spullen moest zijn.”