Airborne Museum Hartenstein Menu

Louise Helmich

Herinnering

Ik kom terug  »  

Louise Helmich

Naam: Louise Helmich
Geboren: 28 april 1940
Woonplaats: Huissen
Evacueert met: Vader, moeder, drie zussen en hun hond
Route: Velp, Baak, Vierakker, Baak 54 km

‘We waren aan de willekeur van vreemden overgeleverd’

“Het was genadebrood eten, we moesten aardig zijn.” Zo schetst Louise Helmich (1940) de verhoudingen op de boerderij in Vierakker waar zij werd opgevangen na de evacuatie. Samen met haar vader en moeder, drie zusjes en de hulp. “Nu denk ik: het waren toch heel hartelijke mensen.”

Op 21 juni 1945 stond Louise met een boeketje goudsbloemen in Huissen op de koningin te wachten. Wilhelmina zou de oorlogsslachtoffers in Arnhem en Louises dorp bezoeken. “Ik had een blauwe jurk aan. De vlekken waren er net uitgepoetst. Onderweg hadden we goudsbloemen geplukt. Mijn vader had ons met een koetsje gebracht, het was een heel eind.” Haar moeder was zes maanden zwanger en kreeg een stoel omdat het wachten zo lang duurde. Maar het bleek voor niets. Wilhelmina was opgehouden in Arnhem. “Lopend zijn we teruggegaan. De bloemen heb ik weggegooid. Teleurgesteld was ik niet. Dat ze van plan was te komen, was al een erkenning voor het leed dat ons was aangedaan.”

Het meisje van de Marigold
Het verhaal van Louise is jaren later opgepikt door het Exoduscomité Huissen en Louise werd ‘het meisje van de Marigold’, de goudsbloem. De bloem staat voor heling en genezing. En daarmee voor de veerkracht van de burgerslachtoffers. “Dat we aandacht zouden krijgen was fijn. We hadden zoveel narigheid meegemaakt.” Ze duidt op de periode van Market Garden en de evacuatie, maar ook dat haar vader, die fruitteler was, in 1943 en een deel van 1944 in kamp Vught zat voor het helpen van Franse vluchtelingen.

‘Ik miste mijn twee oudste zusjes die op een andere boerderij zaten. Ik ging lopen klieren. Dan gooide ik veel velletjes in de poepdoos, waardoor die verstopt raakte’

“Toen Arnhem gebombardeerd werd, klommen mijn ouders in de elektriciteitsmast op het erf van onze boerderij in Huissen om te kijken. Mijn oudste zus was bang dat zij beschoten zouden worden. ‘Mam, wat moeten wij als jullie doodgaan?’ Toen gingen we maar bidden.” Ze brachten een tijd in de kelder door, samen met Arnhemse vluchtelingen. “Wij kinderen lagen op de planken waarop eerst de weckflessen stonden.” De hulp Agnes kreeg, toen ze even boven ging kijken, een afgezwaaide granaatscherf in haar arm. “Paniek. Ze moest verbonden worden, en daar werd mijn mooie nachtpon voor gebruikt…”

Liggen tegen het talud
Toen haar ouders bericht kregen dat ze moesten evacueren, wilde haar vader eigenlijk niet. “Zijn fruitbedrijf was in opbouw, de bomen waren uit 1935. Hij ging als laatste, toen de buren ook vertrokken.” Het gezin en de hulp Agnes vluchtten over de Eldensedijk. De hond Tommie namen ze mee. “Onze pony Jacob trok de wagen, daar zaten mijn zusje en ik bovenop. We hadden koffers met kleding en fruitkisten bij ons. Ook de schommel van mijn zusje Marieke namen we mee. Die had ze net voor haar verjaardag gekregen. Onderweg werden we beschoten, en dan moesten we tegen het talud aan liggen.”

Na een tussenstop in een klooster aan de Velperweg liepen ze door naar Baak. Hier woonden drie ongetrouwde broers van Louises grootvader in een landhuis: Huis Baak. Het waren oudere mensen die niet op kinderen waren ingesteld. “Het was voor beide partijen niet makkelijk. We maakten lawaai en renden door de gangen.” Haar vader werkte op het land. De twee oudste zusjes gingen naar school. Een non van de Benedictinessen van Sint Lioba, die een zijvleugel huurde, vertelde wel eens verhaaltjes. Maar de kleine Louise verveelde zich.

Genadebrood
Omdat Huis Baak een noodhospitaal werd, verhuisden ze naar een boerderij in Vierakker. “Als kind vond ik het daar niet prettig. Het was genadebrood eten, we moesten aardig zijn. Die mensen zaten natuurlijk niet op ons te wachten. Toch, achteraf gezien, waren ze zo aardig om ons in huis te nemen. Ze hadden al grote kinderen, dus ik had niets te doen. Ik miste mijn twee oudste zusjes die op een andere boerderij zaten. Ik ging lopen klieren. Dan gooide ik veel velletjes in de poepdoos, waardoor die verstopt raakte. Er werd veel op me gemopperd.”

Het ging er op de boerderij bovendien heel anders aan toe dan thuis: “We aten alles uit eenzelfde diep bord, met een lepel. En die boterhammen met smout lustte ik niet.” Maar nu denkt ze: hun gastheren waren heel hartelijke mensen. “Toen mijn zusje communie deed, hebben ze een stuk spek geruild voor jongensschoentjes. Zo was zij toch netjes aangekleed.”

Poppenhuis
Na de bevrijding keerde het gezin terug naar Huissen. “Toen ik ons huis zag, dacht ik: een poppenhuis. De hele voorgevel was weg. Die was van hout en zullen ze vast opgestookt hebben.” De meubels waren gestolen. Het mooie servies lag in scherven bij de schuur. “Mijn ouders waren er heel ontdaan over. Er was nog een aardbeienschaaltje heel. Dat heb ik nu.”

De angst, de dreiging, de vernielingen: het maakte allemaal grote indruk op Louise: “We waren nooit onbekommerd. Maar daar sprak je niet over. Je groeit op en alles wordt hersteld. Maar nu ik ouder word, komen de herinneringen heftiger boven. We waren aan de willekeur van vreemden overgeleverd. Dat is ingrijpend. Het overkwam ons, we hadden niet gevraagd om oorlog, om geweld, om van huis weg te moeten. Daarom moet er een jaarlijkse gedenkdag komen in Nederland voor alle burgerslachtoffers.”

Ik kom terug

Bekijk alle
evacuatie verhalen

Bekijk verhalen