Airborne Museum Hartenstein Menu

Maria de Roder

Herinnering

Ik kom terug  »  

Maria de Roder

Naam: Riet de Roder
Geboren: 19 december 1934
Woonplaats: Oosterbeek
Evacueert met: Vader, moeder en broer
Route: Ede, Hamersveld, Spakenburg, Makkum 195 km

‘Ik vond het verschrikkelijk zonder mijn moeder, maar leerde van oom Jan vissen op de Waddenzee’

Maria de Roder (1934) was twaalf jaar toen de Slag om Arnhem plaatsvond. Ze bofte met waar ze via andere plaatsen terechtkwam: het schilderachtige Makkum in Friesland. Weliswaar gescheiden van haar ouders en broer, maar toch genoot ze al gauw van het Friese leven.

Riet woont samen met haar vader, moeder en broer aan de Benedendorpsweg in Oosterbeek. Ze vertelt hoe op 17 september iedereen in rep en roer was en op het dak stond: “Er was zoveel te zien. Parachutes in de verte, grote vliegtuigen en feest op straat!” Het einde van de oorlog kwam wel heel dichtbij.

De dagen erna veranderde de feestelijke sfeer. “We liepen buiten via de Benedendorpsweg. Overal zagen ze dode soldaten liggen.  Even later moest het gezin de kelder in. De hele dag vlogen er fluitende granaten over ons heen. Het was oorverdovend. We voelden ons heel onzeker. Telkens luisterden we en dan dachten we: ‘Oké, hij blijft fluiten, dus deze gaat voorbij.’ Totdat er eentje op een huis dichtbij kwam. Helemaal kapot! We waren doodsbang dat de vlammen over zouden slaan.”

Hete granaatscherf
Het leven op straat stond stil. De waterleidingen waren kapot. Toch ging Riet iedere ochtend met haar vader naar een boerderij, omdat de pomp daar het nog wél deed. Hopend dat de soldaten net een rookpauze hadden, probeerde ze veilig bij de boerderij te komen. Een keer onderweg:

 

‘Ik hoorde wat en keek om me heen: ‘Plop, plop, plop.’ Wat is dat toch, dacht ik nog. Ik pakte het op en het was gigantisch heet! Het was een granaatscherf.’

“Ik hoorde wat en keek om me heen:  ‘Plop, plop, plop.’ Wat is dat toch, dacht ik nog. Ik pakte het op en het was gigantisch heet! Het was een granaatscherf.”

Het gezin moest weg uit Oosterbeek. Ze liepen via de Koningsweg naar Ede, zo’n twintig kilometer verderop. Hier hebben ze met andere evacuees in een schoollokaal overnacht, op stro.

Spakenburgse klederdracht
Veel mensen hadden adressen waar ze naartoe konden, maar het gezin De Roder had dit niet. Het was dus spannend waar ze terecht zouden komen. Ze konden naar Hamersveld, vlakbij Amersfoort. Hier verbleven ze een week lang in een barak in de tuin van een groot bedrijf. Riet denkt eraan terug: “Iedere avond zag ik een troep langskomen begeleid door soldaten, ik denk krijgsgevangenen die gewerkt hadden. Langs de weg waren droge sloten, en daar sprong er wel eens eentje in. Op die manier wisten ze te ontsnappen.”

Omdat er te weinig eten was, moest het gezin verder. Naar Spakenburg dit keer. Riet keek haar ogen uit: “Het haventje en de vrouwen in klederdracht. Dat had ik nog nooit gezien!” Een echtpaar met een zoon nam hen in huis. Moeder en zoon hadden een kamer, Riet en haar vader lagen in de stal in het stro. Maar ook hier was het voedsel schaars. Boten met evacuees gingen richting Friesland. Ook het gezin De Roder moest een nieuw plekje vinden.

Dorpsomroeper
De boot meerde aan in Makkum, Friesland. Riet werd gescheiden van haar ouders en broer en werd in huis genomen door een jong gezin. “Ik vond het verschrikkelijk, weg van mama. Nog nooit was ik alleen geweest.” Gelukkig veranderde dit snel voor de jonge Riet: “Dagenlang ging ik mee met oom Jan, zoals ik hem noemde, de Wadden op om te vissen.” Later kwam er een honger-evacueetje uit Hilversum en was Riet niet meer zo alleen.

Riet leerde het vissersleven kenen, ging naar de Dorpsschool en genoot van Friesland. “Er was een dorpsomroeper: de tijd leek er wel stil te hebben gestaan. Ik ging naar de wc op een wc-tonnetje.” Als Riet terugdenkt aan de uitgestrekte rietvelden, verschijnt er een glimlach op haar gezicht. “Het was daar zo vredig en schoon.” Af en toe bezocht ze haar ouders en broer die een stukje verderop bij een banketbakker zaten.

Aan het vredige leven kwam een eind met de Slag om de Afsluitdijk. “Op de dijk werd 

gevochten: de Engelsen kwamen in Makkum en de Duitse soldaten wilde zich niet direct
overgeven. Weer moesten we onze spullen pakken. ” Maar een dag later al hadden de Duitse soldaten zich overgegeven, ze konden terug.

Loopgraven in de tuin
De toon van Riet verandert als ze teruggaat naar het moment dat ze weer in Oosterbeek aankwamen. “Alles was droevig en ellendig. Het huis was onbewoonbaar. De hoek was weg en de muren van de keuken waren eruit geslagen. Loopgraven liepen naar het einde van de tuin, door de moestuin, waar een luchtafweergeschut stond. Ook de keuken was gebruikt door soldaten, waarschijnlijk als rustplaats want er lag stro. Al het speelgoed, lag in de tuin verspreid.”

Net als iedereen probeerde het gezin het leven weer op te bouwen. “Langs de weg zat iedereen steen te bikken. Je moest het zelf doen, want hulp kwam er niet. Toch zat niemand bij de pakken neer. Nee, de handen werden uit de mouwen gestoken.”

Waarde aan bezit hecht Riet eigenlijk niet meer. “Je kunt alles binnen een minuut kwijt zijn.” Maar, ze herhaalt het vaak: “Ik heb geluk gehad waar ik terecht ben gekomen. Ik heb geboft met het gezin waarin ik opgroeide. Ik ben oom Jan en zijn vrouw dankbaar, die ook blij waren om mij te hebben. Jarenlang hebben we nog contact gehouden. En dat was fijn.”

Ik kom terug

Bekijk alle
evacuatie verhalen

Bekijk verhalen