Herinnering
Naam: Marianne Egbertine (Marian) Broeker
Geboren: 15 augustus 1931
Woonplaats: Arnhem
Evacueert met: vader Jacob Broeker, moeder Trijntje Stel, zus Henderika Margaretha (Riek), zus Saakje Henderika Margaretha (Saakje) en grootmoeder
Route: Velp, papierfabriek De Zeeuw Eerbeek, familie Bos Eerbeek
‘Eerbekers zeiden over de doden en gewonden: het benne maar evacués’
Marian Fogteloo-Broeker (1931) zag na het neerstorten van een V-1 in Eerbeek de slachtoffers. “Ik zag een afgerukte arm met aan de vinger een verlovingsring. Toen ben ik maar omgedraaid. Mijn vader assisteerde daar als arts. Net als mijn broer Jacob, die als student medicijnen het geleerde in praktijk kon brengen.”
De V-1 viel op een school waar geëvacueerde kinderen les kregen. Er vielen elf doden en dertig gewonden. De Eerbekers zeiden: ‘het benne maar evacués.’ “Ze bedoelden: gelukkig geen Eerbekers.” Marian is trots op haar vader Jacob Broeker. “Hij was een sociaal bewogen huisarts. Na de arme veenkoloniën startte hij een praktijk tussen de chique Paasberg en de volkse Geitenkamp. Hij regelde aan begin van de oorlog al onderduikadressen voor Joodse patiënten.” Voor hem is een boom geplant bij Yad Vashem, omdat hij zijn leven heeft geriskeerd om Joden te redden tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Duitse militairen in huis
Al vóór Operatie Market Garden kreeg het gezin Broeker te maken met Duitsers. Ze woonden aan de Van Maerlantstraat in Arnhem. Op 7 september 1944 belde een groep SS’ers van de negende SS-Panzer-Division Hohenstaufen aan. “Met brutale koppen en stampend met hun laarzen namen ze het huis over. Ik haalde snel de Nederlandse vlag weg, die mijn moeder had klaargelegd om uit te steken. Ze dacht dat ze snel bevrijd zouden zijn, omdat op Dolle Dinsdag Duitse legervoertuigen op de vlucht waren geslagen. Dat was twee dagen eerder. Moeder vroeg of ze wel toestemming hadden van de Ortskommandant. Maar daar hadden ze geen boodschap aan. Moeder gaf toe. Ze hadden hun geweren op ons gericht.” De militairen namen de woonkamer over, legden hun gelaarsde benen op tafel en braken de drankvoorraad aan. Toen deze vertrokken, lieten ze een zwijnenstal achter.
Tijdens de Slag om Arnhem schuilde Marian met haar vader, moeder en twee zussen in de kelder. Toen de eerste gezinnen naar de buitenwijken trokken, maakte Marians vader van het gymnastieklokaal in hun straat een noodhospitaal.

‘Toen we evacueerden, had mijn moeder een pan soep voor de kat klaargezet. Het zou immers maar voor een paar dagen zijn.’

Vluchttas
Zelf vertrok het gezin op 23 september. Rustig, met de fiets. “Mijn moeder had haar vluchttas met papieren en sieraden klaarstaan. Ze had extra geld opgenomen. De schilderijen waren uit de lijst gehaald en onder de grond gestopt. We namen een wasmand met levensmiddelen en dekens mee.”
Het gezin vond onderdak in Velp. Marian vond het daar ‘mwah’: “We sliepen met ons zessen op een soort overloop. We aten waterige roggepap uit de gaarkeuken. Per persoon kreeg je dan een lepel.”
Op 2 oktober, toen de Duitsers evacués Velp uitstuurden, vertrokken ze weer, met paard-en-wagen. “Mijn oma en ik zaten op de wagen. Mijn oma was oud en krakkemikkig, ik had griep. Op schoot had ik mijn konijn Truckie.”
Tussen de rollen papier
Ze gingen naar Eerbeek, waar tot Marians verbazing huisvrouwen de ramen lapten alsof er niets aan de hand was. “We sliepen tussen de rollen van papierfabriek De Zeeuw. Naast ons lag een oud vrouwtje te jammeren: ‘Lieve Heertje, neem me mee!’ De volgende ochtend was ze dood.”
Gelukkig bood Zegert de Zeeuw, de directeur van de fabriek onderdak aan bij hem en zijn gezin in de directeurswoning. “Wij kregen de bovenverdieping. Het waren aardige mensen. Ze bemoeiden zich niet met ons.”
Riek en Saakje, de twee oudere zussen van Marian gingen terug naar Arnhem om de kat Snor op te halen. “Toen we evacueerden, had mijn moeder een pan soep voor hem klaargezet. Het zou immers maar voor een paar dagen zijn. Die kat heeft zich later in de kelder in Eerbeek tegoed gedaan aan een pan met vlees.”

Valse ziekteverklaringen
Marian was de laatste maanden alleen met haar ouders, haar zussen zaten bij hun verloofdes. “Ik voelde me veilig. Een keer ben ik echt bang geweest, toen een vriend van mijn broer vertelde dat we er allemaal aangingen omdat de Duitsers de hele Veluwe vol gezet hadden met gascilinders. Verder voelde ik wel steeds druk. Wat als mijn broer opgepakt zou worden, als ze mijn vader iets zouden aandoen, als we beschoten zouden worden, als we ziek zouden worden, als we gebombardeerd werden?”
Marians vader Jacob richtte opnieuw een noodhospitaal in en werkte als kwartiercontroleur. “Hij inspecteerde de onderkomens van evacués: stallen, kippenhokken. Hij zorgde ook voor valse ziekteverklaringen, zodat de Duitsers mannen niet oppakten voor de Arbeitseinsatz.”
Blikkerende tanden
Dat de bevrijding ophanden was, hoorden ze van hun gastheer Zegert. Die vertelde dat de rood-wit-blauwe vlag aan de toren van Zutphen hing, op 6 april 1945. Marian: “Toen zijn zoon vertelde dat de Engelsen eraan kwamen, stond ik mijn haar te vlechten. Overigens werd Eerbeek bevrijd door Canadezen. Ik kreeg kippenvel. Met mijn zwager liep ik even later over de hei, toen geallieerde vliegers aankwamen. Ze schoten. Ik wilde de bosjes induiken, maar mijn zwager zei: ze zien jouw vlechten met strikken, dan schieten ze niet. Het vliegtuig kwam laag over, ik zag de blikkerende tanden van de piloot.”
Na de oorlog had Marians vader nooit tijd om terug te blikken op de oorlog en de evacuatie. “Er waren veel zieken, veel getraumatiseerde mensen. En er werden veel baby’s geboren. Wij moesten dankbaar zijn dat we er heelhuids waren uitgekomen.”