Airborne Museum Hartenstein Menu

Willy van der Haak-Buurman

Herinnering

Ik kom terug  »  

Willy van der Haak-Buurman

Naam: Willy Buurman
Geboren: 14 oktober 1933 
Woonplaats: Ede 
Evacueert met: Vader en moeder
Route: Harskamp, Bussum, Leiden 106 km

‘Als we in Ede waren gebleven, hadden we de hongerwinter niet hoeven meemaken’

Achteraf, denkt Willy van der Haak-Buurman (1933), hadden ze de laatste maanden van de oorlog beter in Ede kunnen blijven. “We evacueerden naar het westen, naar familie van mijn vader. Daar hebben we de hongerwinter meegemaakt. Ik heb gezien dat mensen eten van de straat likten toen een melkbus met soep van een kar was afgevallen.”

Vanwege de bombardementen op Arnhem zat het gezin Buurman op 17 september in de schuilkelder bij de buren in Ede. “Mijn vader zei: ‘Kom mee, naar buiten! Dit moet je zien, dit zul je je leven lang niet vergeten!’ Hij had gelijk, maar ik vond het eng. Ik zag boven de Ginkelse Heide parachutes met auto’s eraan, met mensen en met pakketten.”

Haar vader vermoedde: het wordt donderen. “Hij besloot: we moeten weg. ‘We smeren ‘m’, zei hij. Mijn vader verwachtte – ten onrechte, bleek later – dat de gevechten onze kant op zouden komen. Mijn ouders en ik vertrokken op de fiets naar de ouders van mijn moeder in Harskamp. We dachten dat het maar voor een paar dagen zou zijn. We hadden niet veel gepakt. Ik herinner me alleen nachtkleding. Ik zat achterop bij mijn vader. Mijn moeder, die hartklachten had, vond het zwaar om te fietsen. Soms moest hij haar duwen.”

In Harskamp verbleven ze drie dagen bij de ouders van de buren met wie ze in de schuilkelder hadden gezeten. “Het gastgezin vond het prima als we langer zouden blijven, maar mijn vader vond het niet prettig om vreemde mensen tot last te zijn. Dus gingen we naar zijn broer.”

‘De Duitsers stampten met hun harde laarzen op de trap, bonkten op deuren en kasten: boem-boem-boem. Klopten op de muren, telden de kopjes op tafel’

Huiszoeking
Het gastgezin in Bussum was voor Willy compleet onbekend. Het bleek een slordig huishouden. “Ze waren altijd alles kwijt. Het was er een rommeltje, maar we waren er welkom. Ik sliep bij hun zoon Jaap op de kamer.” Daar maakte ze een huiszoeking door de Duitsers mee. “De straat was
afgezet, de Duitsers gingen ieder huis binnen. Ook bij ons. Ze stampten met hun harde laarzen op de trap, bonkten op deuren en kasten: boem-boem-boem. Klopten op muren om te horen of er een holle ruimte achter zat. Ze telden de kopjes op tafel, keken of er mannenkleding aan de kapstok hing. Wij moesten ondertussen aan de eettafel mens-erger-je-nieten alsof er niets aan de hand was. De mannen zaten onder de vloer, daar lag dan een kleedje over. Mijn vader had nog de leeftijd voor de arbeidsinzet.”

In december vertrok het gezin naar een zus en zwager van haar vader in Leiden: tante Flok en oom Wim. Die hadden banketbakkerij Van Dam. “Mijn moeder lag op een matras bovenop de bakfiets. Vanwege haar hart maar ze had ook iets met haar baarmoeder. Het moet vreselijk voor haar geweest zijn. Ik zat bij haar benen.”

 

In Leiden lag moeder Buurman in een bed voor het raam. ”Ze moest waarschuwen als er Duitsers aankwamen. Mijn vaders schuilplek was buiten, op de binnenplaats van de banketbakkerij, een klein plekje achter een koelkast. Mijn neef verstopte zich in de schuine kant op zolder. Daar lag snoep, voor als een huiszoeking lang zou duren. Op een keer had hij het hele voorraadje opgesnoept.”

Bij de Leidse tante en oom lag Willy met twee anderen in een tweepersoonsbed. “Om de beurt mocht iemand in het midden. De beste plaats, want dan werd de deken niet weggetrokken.” Willy genoot van het gezelschap; ze was niet langer enig kind: “Ik herinner me vooral gezelligheid en saamhorigheid, een gevoel van beschutting.”

Zout in plaats van kleren
In Leiden ging ze naar school. Soms kregen kinderen daar soep of pap van de gaarkeuken. “De juf vroeg mijn tante of een meisje bij ons mocht mee-eten, omdat ze daar thuis niets hadden. Ze kwam bij ons, schrokte alles naar binnen, zei niets, lachte nooit.”

Haar vader ging op hongertocht, op een fiets met tuinslang als banden. “Een broer van hem werkte in een ijsmakerij waar pekel werd gebruikt. Mijn vader, met zijn chemische kennis, maakte wit zout van de pekel. Daarmee ging hij langs de boeren. Die hadden wel interesse, 

want iedereen kwam met lakens en handdoeken aan. Dit was wat anders. Wij hebben er drie koffiemolens door versleten.”

Zout in plaats van kleren
In Leiden ging ze naar school. Soms kregen kinderen daar soep of pap van de gaarkeuken. “De juf vroeg mijn tante of een meisje bij ons mocht mee-eten, omdat ze daar thuis niets hadden. Ze kwam bij ons, schrokte alles naar binnen, zei niets, lachte nooit.”

Haar vader ging op hongertocht, op een fiets met tuinslang als banden. “Een broer van hem werkte in een ijsmakerij waar pekel werd gebruikt. Mijn vader, met zijn chemische kennis, maakte wit zout van de pekel. Daarmee ging hij langs de boeren. Die hadden wel interesse, want iedereen kwam met lakens en handdoeken aan. Dit was wat anders. Wij hebben er drie koffiemolens door versleten.”

Deens wittebrood
Vlak voor de bevrijding zag ze de geallieerde voedseldroppings van operatie Manna op vliegveld Valkenburg. “Blikjes met worst, Deens wittebrood waarvan ik dacht dat het helemaal uit Denemarken kwam. Pas later begreep ik dat het om Deens meel ging. Voor ons waren het gebakjes.” De bevrijding van Leiden op 8 mei werd gevierd met het Wilhelmus en oud-Hollandse liedjes. “Mijn oom zat achter de piano, wij zongen mee. Het raam stond open, toen we naar buiten keken zagen we een enorme menigte voor ons huis staan die meezong en klapte.”

Toen ze terugkwamen in Ede, woonde in hun huis een gezin met vijf kinderen. Het waren verre kennissen. “Dit gezin had de voorkamer, wij de tuinkamer. Ik sliep bij mijn ouders. De andere moeder had ’s ochtends de keuken, mijn moeder ’s middags. Zij woonden ook in Ede, maar hun huis was kapot. Aan het eind van de zomer konden ze terug.”

Ik kom terug

Bekijk alle
evacuatie verhalen

Bekijk verhalen